Naar Indië

Als we de Adresboeken van Nederlands-Indië openslaan, valt op dat de familie Lans goed vertegenwoordigd was in deze kolonie. Het gaat hierbij echter niet om één familie met één gemeenschappelijke voorvader maar om nazaten van afzonderlijke personen met dezelfde achternaam. Twee "stamvaders",Christiaan (1793-1863) en Martinus Catharinus (1804-1840) die aan het begin van de 19e eeuw naar Indië trokken, waren neven van elkaar. Deze internetsite gaat niet alleen over de voorvaderen van deze beide neven, maar zeker ook over hun nazaten.

Aan het begin van diezelfde eeuw arriveerde een derde stamvader in Indië: Nelto (Jan Cornelis) afkomstig uit Groningen. Het is niet bekend of deze Nelto een familieband had met de twee neven. Aan het einde van de 19e eeuw trok ook Willem Lans (afkomstig uit Nassau-Dietz) naar Indië. Hij is waarschijnlijk geen familie van de hierboven genoemde neven. 

Het voorgeslacht van Christiaan en Martinus Catharinus

Volgens "Geschichte und Stammtafeln der Familie Lans" bearbeitet von Admiral Wilhelm von Lans, is de eerst gevonden voorvader van de familie Lans uit Zwolle: Karst Lans, geboren omstreeks 1610.

Het Koninkrijk der Nederlanden werd in 1814, nadat Napoleon was verslagen, uitgeroepen. Op het congres van Wenen werd beslist dat Nederland weer in het bezit zou komen van Indië, dat tot dan door Engeland was bezet.
In 1814 werd het Koloniaal Korps opgericht om het Nederlands gezag in Indië te herstellen. Zes generaties na hun stamvader Karst werden Gerrit (zoon van Hermannus [1753-1824]) en Christiaan Ernest (zoon van George Gerard [1765-1819]) tot officier van dat korps benoemd. Een jongere zoon van Hermannus, Christiaan, trad in dienst als soldaat. George Gerard, de vierde zoon van George Gerard, nam dienst als adelborst. In het najaar van 1815 vertrok het korps per vloot naar Indië. Christiaan Ernest en Gerrit waren daar niet bij. De eerste was overgeplaatst; de laatstgenoemde inmiddels overleden. Christiaan bevond zich aan boord van het linieschip Admiraal de Ruyter. George Gerard, opvarende van het fregat "De Evertsen" verdronk halverwege de reis bij Kaap de Goede Hoop. Uiteindelijk kwam Christiaan in 1816 als enige van zijn familie aan in Indië.
In 1821 trad Martinus Catharinus, de vijfde zoon van George Gerard, in dienst als cadet van de "Coloniale Troupes" en vertrok met het schip "Java-Pakket" naar Indië. Eenmaal aangekomen nam hij ontslag en trad in dienst bij het Gouvernement.
Ook andere leden van de familie zoals Theodorus (1755-1782) en Gerrit Jan (1785-1803) vertrokken naar Indië. Zij overleden te Batavia. Willem Albert (1789-1839), zoon van Lucas en Cornelia Voet en "Ridder der Nederlandsche Ordens, Kollonel en Kapitein ter Zee kommanderende Z.M. Korvet "Nehalennia"", overleed "ter reede van Sourabaija".

In 1825 treffen wij de neven Christiaan en Martinus Catharinus op Banda aan. Daar trouwden ze met vrouwen uit Bandanese families en vanuit Banda trok hun nageslacht naar andere plaatsen in Indië. Vanwege de band tussen de familie Lans en Banda volgt hieronder een samenvatting van de geschiedenis van dit gebied.

De geschiedenis van de Banda-eilanden

De Banda-eilanden zijn een eilandengroep in de Banda Zee. De belangrijkste eilanden zijn Groot Banda of Lonthoir, Klein Banda of Banda Neira, Gunung Api, Run, Ai en Rozengain. Vanaf het einde van de 16e eeuw hadden de Hollanders veel interesse voor de Banda-eilanden. Daar groeiden de nootmuskaatbomen. Met de handel in nootmuskaat kon men zeer veel geld verdienen. In 1621 was de eilandengroep in bezit genomen door de Verenigde Oost-Indisch Compagnie (VOC) om een monopoliepositie te verkrijgen in de handel van de nootmuskaat. De verovering van deze eilanden door Jan Pietersz. Coen was zeer gewelddadig. Een groot deel van de bevolking werd daarbij vermoord of afgevoerd.

De VOC had een slimme constructie bedacht om de productie van- en handel in nootmuskaat stevig in handen te krijgen. De nootmuskaat mocht uitsluitend worden gekweekt op een beperkt aantal stukken grond, perken genaamd. De VOC gaf deze perken in 1624 onder leenverband uit aan particulieren, de perkeniers. Als leenmannen bezaten de perkeniers het gebruikrecht van de perken. Zij werden verplicht de perken goed te beheren en de nootmuskaat tegen een vaste prijs te leveren aan de leenheer, de VOC. Deze VOC was als leenheer in ruil verplicht rijst en slaven te leveren tegen een vast tarief. De VOC kon vervolgens de nootmuskaat verhandelen in Amsterdam. Banda was voor de VOC erg belangrijk.
Dit blijkt niet alleen uit het feit dat het een eigen gouverneur had, maar ook uit het groot aantal forten op de eilanden. Naast VOC-personeel woonden op Banda veel andere personen met een Europese achtergrond. Banda kon men daarom een echte kolonie noemen.

De Franse tijd had ook voor Banda gevolgen. Van 1796 t/m 1802 en van 1810 t/m 1816 was Banda door de Engelsen bezet. In 1817 vond de gezagsoverdracht plaats. In 1824 kregen de perkeniers de perken in volle eigendom. Het gouvernement behield echter de alleenhandel in nootmuskaat. Het monopolie op de specerijen bleef dus intact zodat de perkeniers de noten nog steeds verplicht waren tegen een vaste prijs te verkopen aan het gouvernement. In 1860 werd de slavernij afgeschaft en in 1864 het monopolie op de specerijen.
De perkeniers leefden de volgende jaren in een gouden tijdperk. De nootmuskaat bracht op de vrije markt veel geld op waardoor de perkeniers en hun familie op Banda in luxe konden leven. In die tijd is veel geïnvesteerd in de Bandanese economie, voor een deel met geleend geld. Vanaf het einde van de 19e eeuw daalde de prijs van nootmuskaat sterk. Daardoor kregen veel perkeniers het financieel moeilijk. De hypotheken die op de perken rustten, konden nauwelijks worden afgelost. Het was toen gedaan met het goede leven op Banda. Velen trokken weg uit Banda om elders een bestaan te vinden. Banda liep leeg.
De stad Neira wordt door V.I. van der Wall, werkzaam bij de Oudheidkundige Dienst, die de eilandengroep in 1921 bezocht omschreven als "de doode stad". Volgens de Geïllustreerde Encyclopeadie van Nederlandsch-Indië uit 1931 stonden toen op Banda vele grote huizen met marmeren vloeren, die herinnerden aan vervlogen tijden van grootheid, leeg. Tot 1942 diende Banda als verbanningsoord voor nationalistische Indonesiërs. In 1957 werden de perken door de Indonesische regering genationaliseerd.

Op Banda

Christiaan, die als militair op Banda gestationeerd was, trouwde daar in 1826 met Maria Petronella Speciaansz. Haar familie woonde al meerdere generaties op Banda. Niet lang daarna werd Christiaan overgeplaatst naar Java waar een oorlog was uitgebroken. In 1830 keerde hij terug naar Banda waar hij in 1836 als kapitein met pensioen ging. Zijn kinderen groeiden te Banda op. In 1860 stierf Maria Petronella Speciaansz te Banda. Niet lang daarna trok Christiaan naar Amboina waar zijn oudste dochter Johanna Petronella woonde. Hij overleed daar in 1863.
In 1863 kochten Hermanus Martinus Catharinus (H.M.C.) en Willem Christiaan, de twee oudste zonen van Christiaan en Maria Petronella Speciaansz, het perk Zevenbergen en Hersteller, gelegen op Banda Neira. Dit perk bleef tot de nationalisering daarvan in 1957 eigendom van de familie. Willem Christiaan
was de enige volwassen zoon van Christiaan en Maria Petronella Speciaansz die op Banda overleed. De overige zonen verlieten in de loop van de 19e eeuw Banda. Ook H.M.C., die in 1873 naar Menado ging en daar een onderneming begon. In 1878 verkocht hij zijn deel van het perk op Banda aan zijn oudste zoon George Floris. Laatstgenoemde had allerlei zakelijke belangen in Bandanese perkeniers- en handelsondernemingen. In 1918 stierf hij te Banda. Op zijn zoon Christiaan Hendrik (Hein) na, verlieten ook zijn volwassen kinderen Banda. Hein stierf in 1951. Zijn nicht Sophie Lans was in 1943 te Banda overleden. Zij was als enige dochter van Willem Christiaan op Banda gebleven.

Elders in Indië

De meeste nazaten van Christiaan hebben zich vanuit Banda verspreid over Indië. De meesten belandden uiteindelijk op Java, waar ze werkzaam waren bij een onderneming of als ambtenaar. Sommige familieleden bezaten buiten Banda ondernemingen. Zoals reeds omschreven was H.M.C. naar Menado vertrokken waar hij met zijn zoon Carel Nicolaas Ferdinandus (C.N.F.) de onderneming "Pakowa" (nootmuskaat en klapper) bezat. Deze onderneming werd na de dood van C.N.F. in 1928 door zijn erfgenamen verkocht. Later verhuisde H.M.C. naar Ambon. Wellicht had hij daar met zijn jongste zoon Abraham Bertrand Cornelis Diederik Everhard Frederik Gerardus Hendrik Ide Jan (Bram) de (nootmuskaat) onderneming "Kotta Djawa". Aan het begin van de 20e eeuw deed Bram deze onderneming van de hand en trad in loondienst bij een handelsonderneming.

Naar Nederland

Veel familieleden hebben zich uiteindelijk in Nederland gevestigd. Tot het begin van de 2e wereldoorlog ging men vaak naar Nederland om er van het pensioen te genieten. De meesten verhuisden echter na 1950 naar Nederland omdat er in de republiek Indonesië geen plaats meer voor hen was.

Achterblijvers

Louis Herman Lans, kleinzoon van C.N.F., bleef echter te Medan op Sumatra wonen. Hij stierf er in 1980. De meeste van zijn nakomelingen wonen er nog steeds.